Er zijn in Nederland een drietal plekken waar luchtmonsters geanalyseerd worden om te kijken welk soort pollen erin voorkomt. Hierbij wordt met behulp van microscopen ook gekeken om hoeveel pollen per soort pollen het gaat. Op basis hiervan wordt de bloeikalender en pollenverwachting voor hooikoortspatiënten gemaakt. Archeologen hebben echter ook interesse in pollen, waarom eigenlijk? Hieronder een  interview met palynoloog Marlon Dijkshoorn van ADC ArcheoProjecten.

1. Zijn er naast botten en scherven nog andere dingen in de grond te vinden dan?
Er zijn zeker nog andere dingen in de grond te vinden naast botten en scherven. Resten van planten blijven onder de juiste omstandigheden ook goed bewaard in de grond. Bij ADC ArcheoProjecten doen wij als  botanisch team onderzoek naar pollenkorrels en sporen, botanische macroresten (voornamelijk zaden en vruchten) en hout.

2.Zijn er ook schimmelsporen te vinden in grondmonsters, of zijn die vergankelijker?
Naast pollenkorrels zijn er ook schimmelsporen die bewaard blijven in de grond, zoals van parasitaire fungi en mestschimmels. Ook hier geldt dat deze goed in de grond bewaard kunnen blijven, mits de omstandigheden daar geschikt voor zijn (d.w.z. zure en zuurstofloze omstandigheden). Deze schimmelsporen kunnen bijvoorbeeld waardevolle informatie bieden omtrent de aanwezigheid van grote herbivoren (wild of vee); bepaalde mestschimmels worden namelijk enkel geassocieerd met de mest van deze dieren. Aan de hand van de vondst van deze sporen van mestschimmels kan dus indirect de aanwezigheid van deze grote dieren in een bepaald gebied worden gereconstrueerd. In archeologische context vormen deze mestschimmels vaak een aanwijzing voor vee.

3.Als hooikoortspatiënt wil je graag weten hoeveel pollen er in de lucht zit en welke soort pollen dit is omdat je er last van kunt hebben. Waarom wil je als archeoloog weten welk pollen er in de bodem voorkomt?
Palynologisch onderzoek naar archeologische contexten biedt informatie omtrent de vegetatie en het landschap in de gebieden waar  vroeger mensen woonden en leefden. Dit vormt een belangrijk onderdeel van het bredere archeologisch onderzoek dat wordt gedaan binnen ADC ArcheoProjecten.  Met behulp van palynologisch onderzoek kan onder andere worden gereconstrueerd hoe de omgeving van een opgegraven nederzetting eruitzag en wat voor gewassen men verbouwde op akkers in de omgeving. Ook kan worden onderzocht hoe men deze omgeving gebruikte en wat voor impact men had op de vegetatie in zijn leefomgeving.  

Afbeelding: Reconstructie van een nederzetting in de 12e eeuw

4.Hoe lang kan pollen in de grond herkenbaar blijven?
Pollen kan in de grond goed bewaard blijven op plekken waar geen oxidatie plaatsvindt, dus waar geen zuurstof bij het pollen kan komen. De wand van pollenkorrels is zeer goed bestand tegen zowel fysische als chemische invloeden van buitenaf. Onder zuurstofloze omstandigheden is de conservering optimaal; het pollen blijft dan zeer goed bewaard en het pollen kan dan doorgaans goed worden herkend. Zo zijn er pollenkorrels van tientallen miljoenen jaren geleden gevonden, waardoor men meer inzicht kreeg in hoe de omgeving eruitzag toen de dinosauriërs nog aanwezig waren.

5.Wat zorgt er “scheikundig gezien” voor dat pollen zo lang goed blijft? Zijn het een soort mini-skeletjes?
De buitenste laag van de wand van pollen is zeer resistent. Deze wand bevat sporopollenine. Sporopollenine is inert en dus heeft chemische verwering geen effect op de structuur van de celwand. De stof kan bijvoorbeeld tegen verhitting tot 300 graden Celsius en is bestand tegen invloeden van buitenaf. Hierdoor blijven pollenkorrels zeer goed bewaard in sediment. Enkel blootstelling aan zuurstof heeft een negatief effect, hierdoor kan de buitenste celwand bijvoorbeeld worden afgebroken, de structuur hiervan kan veranderen en de celwand kan verdunnen en/of breken. Herkenning van pollen wordt zo bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt.  

Afbeelding: Pollen van Citrus

6.Kun je redelijk random monsters nemen, of zoek je gericht naar bijvoorbeeld een composthoop of waterput?
Tijdens een archeologische opgraving worden enkel contexten die een hoge informatiewaarde bieden en/of waar de conserveringsomstandigheden kansrijk zijn bemonsterd. Een waterput of een organische sedimentlaag in een poel zijn bijvoorbeeld zeer geschikt omdat hier weinig tot geen blootstelling aan zuurstof plaatsvindt, omdat deze zich permanent onder het grondwater bevinden. Naast de omstandigheden voor een optimale conservering is ook de informatiewaarde van een bepaalde archeologische context van groot belang. Zo kunnen monsters uit verschillende lagen van een langzaam opgevulde geul of poel  informatie bieden omtrent de ontwikkeling van de vegetatie door de tijd heen. Verder kan de bemonstering van een beerput bijvoorbeeld gerichte informatie bieden aangaande het dieet van gebruikers van deze put.

7.Hoe gaat het prepareren van de monsters in zijn werk?
De grondmonsters worden in het lab bewerkt zodat enkel pollenkorrels, sporen en houtskool overblijft in de uiteindelijke preparaten. Onder andere plantenresten, humusverbindingen en minerale delen worden in het lab verwijderd uit de grondmonsters. Tijdens het opwerken van de monsters in het lab wordt een marker toegevoegd; de exotische spore Lycopodium (Wolfsklauw), die van nature niet in het materiaal voorkomt. Omdat exact bekend is hoeveel sporen aan het monster worden toegevoegd, kan met behulp van deze marker een indicatie van de pollenconcentratie in de verschillende monsters verkregen worden.

8.Zitten er nog verschillen in de technische procedure bij het prepareren van pollen afkomstig uit luchtmonsters en pollen uit grondmonsters?
Bij ADC Archeoprojecten doen we enkel onderzoek naar grondmonsters. Luchtmonsters bevatten minder reststoffen die verwijderd moeten worden, diverse stappen in het bereidingsproces kunnen dan ook worden overgeslagen. Al is het ook mogelijk om vers pollen, zonder verder chemische bewerking te determineren onder een microscoop. De buitenwand van het pollen is dan wel minder goed herkenbaar. Om pollen goed te kunnen determineren is ook bij vers pollen het acteloyse proces (kleuringsproces) wel aan te raden.

9.Hoeveel verschillende soorten bomen en planten kun je op basis van het gevonden pollen onderscheiden?
Er kunnen honderden verschillende typen bomen en planten worden onderscheiden op basis van het gevonden pollen. Het pollen kan echter vaak niet tot op soort teruggebracht worden, zodoende wordt vaak gebruik gemaakt van typen. Binnen een type worden verschillende soorten gegroepeerd waarvan het pollen zeer op elkaar lijkt en die binnen dezelfde familie of hetzelfde genus vallen. Daar het pollenonderzoek dikwijls niet soortspecifiek is, wordt binnen ons botanisch onderzoek vaak gebruik gemaakt van een combinatie met macrobotanisch onderzoek. Zaden en vruchten zijn namelijk wel vaak tot op soort te determineren.

10.Gaat het vooral over het wel of niet voorkomen van een bepaalde soort, of is de gevonden concentratie ook interessant?
Bij de interpretatie van de resultaten van het palynologisch onderzoek dat wij uitvoeren ligt de focus vaak op de relatieve percentages van de verschillende pollentypen. Ook de verhouding van de verschillende ecologische groepen (dwz bomen en struiken, kruiden, grasvegetatie etc.) waartoe deze pollentypen behoren speelt een belangrijke rol bij de interpretatie van de resultaten. Op basis hiervan kan worden gereconstrueerd of de omgeving bebost of juist open was, men gewassen op de akkers verbouwde en/of het landschap op een andere manier gebruikte. Het belang van de pollenconcentratie hangt echter wel af van de vraagstelling; bij een onderzoek naar een beerput ligt de focus vooral op de identificatie van cultuurgewassen. Hierbij ligt de focus voornamelijk op het wel of niet voorkomen van de soort, aangezien het doel is om vast te stellen welke gewassen men at. De concentratie van de verschillende pollentypen van bepaalde soorten is in dat geval niet van belang.

11.Wordt er bij het analyseren van grondmonsters ook gebruik gemaakt van automatische beeldherkenning?
Nee, wij gebruiken momenteel geen automatische beeldherkenning. Dat is nog steeds in ontwikkeling.

12.Kun je voor Nederland verspreidingskaarten per soort maken op basis van de geanalyseerde grondmonsters? Of is daarvoor het aantal monsters te klein of te regionaal?
Dat is zeker mogelijk en kan zeer interessant zijn en is in het verleden ook wel gedaan door diverse onderzoekers. Door de grote verscheidenheid aan botanisch onderzoek dat is uitgevoerd is er een flinke dataset beschikbaar. Ons archeobotanisch onderzoek kent een goede verspreiding over zowel Nederland als Vlaanderen. Ook temporeel is er doorgaans een goede verspreiding. De datering van onze onderzoeken lopen uiteen van de Steentijd tot enkele tientallen jaren geleden.

13.Wat kun je afleiden uit het vinden van veelvoorkomend pollen van windbestuivers, zoals grassen en berken, die kunnen toch vrijwel overal voorkomen?
Daar wordt rekening mee gehouden gedurende de interpretatie van onze resultaten. De aanwezigheid van andere soorten uit de ecologische groepen waartoe deze pollentypen behoren, zoals andere bomen en struiken en graslandtypen, is hier belangrijk voor een correcte interpretatie. Enkel het aantreffen van pollen van grassen zegt inderdaad niet zoveel. Echter, wanneer deze tezamen met pollentypen van tredvegetatie of typen die worden geassocieerd met beweiding worden aangetroffen, is het aannemelijk dat de grassen onderdeel uitmaakten van weilanden in de omgeving. Ook kan het onderzoek naar botanische macroresten hier uitkomst bieden; hiermee kan een beeld van de lokale vegetatie worden verkregen. Zo kan een inschatting worden gemaakt of het graspollen mogelijk afkomstig is van vegetatie die op het terrein rondom de onderzochte context zelf groeide.

14.Maak je nog verschil tussen het pollen van windbestuivers en insectenbestuivers qua conclusies?
Ook daar wordt rekening mee gehouden tijdens de interpretatie van onze resultaten. Wilg en boekweit zijn bijvoorbeeld soorten waarvan het pollen wordt verspreid door insecten. Een zeer hoog pollenpercentage van een windbestuiver heeft een lagere informatiewaarde dan dat van een insectbestuiver, zoals van wilg of boekweit. Bij het aantreffen van deze laatste is er een veel sterker causaal verband te leggen tussen het hoge pollenpercentage en de vroegere aanwezigheid van deze planten rondom de onderzochte context.

15.Wat zijn op het gebied van cultuurgewassen voorbeelden van conclusies die je op basis van gevonden pollen kunt trekken?
Op basis van aangetroffen pollen kan worden gereconstrueerd welke gewassen in de omgeving werden verbouwd en/of verwerkt op het nederzettingsterrein, zoals onder andere rogge, boekweit of vlas. Ook kan het gebruik van een bepaalde context, zoals een poel, voor een stap in het bewerkingsproces van een gewas worden gereconstrueerd, zoals bijvoorbeeld de verwerking van hennep tot vezels.  Ook kunnen pollenkorrels van kruiden of fruitbomen informatie bieden omtrent de verbouw van deze gewassen in moestuinen of op hakvruchtakkers. Zo nu en dan worden zeldzame vondsten aangetroffen, zoals het pollen van kruidnagel in een laat-Middeleeuwse waterput of citrus in een begin 17e eeuwse beerput. Kruidnagel was een duur importproduct uit tropische gebieden, en wees hier dus op enige welstand. Vanaf de 16e eeuw was kruidnagel echter wel algemeen beschikbaar.  Toen pollen van citrus werd gevonden, kon de soort helaas niet vastgesteld worden. Binnen het citrus-type vallen bijvoorbeeld limoen, sinaasappel en citroen. Deze kunnen hier zijn gekweekt, of zijn geïmporteerd vanuit Spanje, Italië of Frankrijk. Deze vruchten werden in de 17e eeuw in allerlei gerechten verwerkt, zoals bijvoorbeeld in citroenpap.

Afbeelding: Pollen van kruidnagel

16.Wat zijn op het gebied van natuurlijke vegetatie voorbeelden van conclusies die je op basis van gevonden pollen kunt trekken?
Een voorbeeld van een conclusie die kan worden getrokken is de openheid van het landschap rondom een nederzetting. Hiervoor kan de AP (Arboreal Pollen = boompollen)/NAP  (Non Arboreal Pollen = niet-boompollen) ratio worden gebruikt, dit is de ratio tussen het aandeel pollen van bomen en struiken en het aandeel pollen van ecologische groepen zoals onder andere kruiden en heide. Zo kan er een conclusie worden getrokken aangaande de bebossing danwel de openheid van het landschap in een bepaalde periode. Wanneer verschillende monsters door de tijd heen worden onderzocht, zien we vaak dat het landschap steeds opener werd. Door toedoen van de mens werden de bossen gekapt en akkers en weilanden aangelegd.

Foto: opgraving van een waterput. Aan de vulling van zo'n waterput wordt vaak botanisch onderzoek gedaan.


Meer informatie:

website:ADC ArcheoProjecten >>

afbeeldingen:  ADC ArcheoProjecten / Maarten Claassen  

Meer over Palynologie: https://nl.wikipedia.org/wiki/Palynologie