Op de redactie van pollennieuws komen regelmatig vragen binnen op het gebied van pollen en pollenplanten. Bioloog Maurice Martens gaat er dan eens goed voor zitten om de vraag te beantwoorden. Het antwoord kan kort zijn, maar is afhankelijk van de vraag soms ook zeer uitgebreid. Een interessante vraag zoals "wat is de reikweidte van pollen" in het kader van hooikoortsvriendelijk bermbeheer door een gemeente is nu eenmaal niet in één zin te beantwoorden.
Wat is de reikweidte van pollen?
Over de exacte reikwijdte van door de lucht getransporteerde pollenkorrels vanaf de bron is relatief weinig bekend. Maar in algemene termen is er zeker wel iets over te zeggen en daarvoor zijn ook wetenschappelijke onderbouwingen. Bekend is het lange-afstandtransport van pollen met luchtzakken. Het gaat dan om pollen van Sparren, Dennen en andere naaldbomen waarvan bekend is dat het over honderden tot duizenden kilometers wordt getransporteerd (zogenaamd Saharazand blijkt regelmatig het pollen van Naaldbomen te zijn). Ook van pollen van de Alsemambrosia is bekend dat dit zo licht is dat het bijvoorbeeld uit de driehoek Polen, Duitsland, Tsjechië tot hier kan worden meegenomen door oostelijke tot zuidoostelijke luchtstromen of ons land bereikt vanuit het Rhônedal met zuidelijke winden.
(afbeelding van Ambrosiaplant)
Als je je beperkt tot de directe omgeving, zoals de omgeving van een stad, dan moet je een bepaalde voorstelling in de gaten houden waar wel wat mee te doen is. Je kunt bijvoorbeeld een Berk of Els beschouwen als een puntbron. Dat betekent dat de concentratie van afgegeven pollen enigszins afneemt naarmate de afstand tot die bron, de boom afneemt. Een straat beplanten met Berken of Elzen is dan ook af te raden, omdat je dan een lijnbron creëert. Beter is om dan te doen wat in een gemeente gebeurd is, namelijk, om reeds aangekochte Berken voor straatbeplanting in een nieuw te ontwikkelen wijk op advies van een groep huisartsen dan maar dicht bij elkaar te planten in een klein berkenbosje ten noordoosten van de stad bij een zo veel mogelijk afstedelijke wind (zuidwesten overheerst in ons land) te planten en aldus voor de bewoners de belasting met Berkenpollen te verminderen.
Nog moeilijker wordt het wanneer het om grassen en kruiden gaat en zeker wanneer er een ecologische visie een rol speelt. Exacte gegevens over de verspreidingsafstand van graspollen voor zover bekend zijn in de literatuur niet of nauwelijks beschreven. Enkel kun je beredeneren dat graspollen door wervelende lucht en wind wordt meegenomen. Daarbij speelt zeker een rol hoe de omgeving beplant is. Een interessante casus is wat dat betreft bekend van de stad Helmond. Op het Elkerliekziekenhuis aldaar staat één van de twee Burkard pollentelapparaten in Nederland. Men heeft daar dus al meer dan 40 jaar tellingen van graspollen gedaan. Opmerkelijk is dat daar geconstateerd is dat er op een gegeven moment een trendbreuk was in de totale hoeveelheid geteld graspollen per jaar. En wel in benedenwaartse richting. Wat bleek: ten zuidwesten van de stad was er een uitbreidingsplan gerealiseerd in een voordien uitgestrekt graslandgebied. Daarbij is het totale areaal aan grasland dat daar lag vervangen door bebouwing met als resultaat een verlaagd niveau getelde graspollen, dat inderdaad betekende een lagere jaarlijkse trend, dan vóór de realisatie van de nieuwbouwwijk.
Wat is de invloed van het maaibeleid op de pollendruk door lokale grasveldjes en bermen? Dat verschilt per locatie. Zeker als grasveldjes en bermen heel kruidenrijk en grasarm zijn verdient het een overweging om die pas te maaien na de vrucht- en zaadzetting van de kruiden. Maar als het overwegend gras is en in verhouding nog weinig kruidenrijk is, heeft vaker maaien zin en beperk je de kans dat het gras in bloei komt en pollen afgeeft. Ook verschraalt dan immers de bodem in een versneld tempo wat de kruidenrijkdom ten goede komt. Inzaaien met halfparasieten op gras zoals met Ratelaarsoorten en andere halfparasieten op grassen kan ook effectief werken bij het onderdrukken van de grasgroei.
Het is echter zeker niet simpel is om een bepaalde drempelwaarde te geven. Ieder mens is uniek en het immuunsysteem van eenieder is anders. Er is nu eenmaal een klein aantal mensen dat op een lage concentratie pollen al reageert met hooikoortsachtige klachten, terwijl er ook mensen zijn die met een middelmatige belasting of hogere belasting pas reageren. En -gelukkig- is nog steeds het grootste deel van de bevolking (zo’n 75% van de Nederlanders) gevrijwaard van pollenallergie in enigerlei vorm. Maar het is zeker goed dat een Gemeente ook dit aspect van een gezonde leefomgeving voor de bewoners meeweegt bij beheer en inrichting van de openbare ruimte.